Juridische problematiek
Door de zomervakantie als een relevante factor te beschouwen, wordt de werking van artikel 8.11, §4 Burgerlijk Wetboek ondermijnd. Deze wetsbepaling heeft net tot doel rechtszekerheid te creëren: wie een factuur niet tijdig betwist, wordt geacht ze te aanvaarden. Als rechters op eigen initiatief zelf omstandigheden gaan aanhalen om die termijn te verlengen, verliest de bepaling grotendeels haar bewijskracht in handelsrelaties.
Bovendien wordt het begrip “zomervakantie” niet gedefinieerd in het ondernemingsrecht. Wat daar onder moet worden verstaan, blijft daarom volledig onduidelijk. De rechter laat na dit te preciseren: gaat het om het bouwverlof, de schoolvakantie, of een door de onderneming zelf bepaalde sluitingsperiode? Het ontbreken van een eenduidige invulling creëert bijkomende rechtsonzekerheid.
In realiteit kennen ondernemingen geen zomervakantie zoals natuurlijke personen. Hoogstens kan er sprake zijn van een collectieve sluiting, maar dat moet worden aangetoond — wat in dit geval niet gebeurde. Bovendien was de vermeende vakantieperiode al geruime tijd verstreken toen het protest uiteindelijk werd geformuleerd.
Conclusie
Houd er rekening mee dat facturen verzonden in de zomermaanden mogelijks een langere protesttermijn teweegbrengen dan contractueel afgesproken.